Róża trouwt met een veelbelovende jonge architect, Juliusz. Dan breekt de Tweede Wereldoorlog uit en binnen enkele weken wordt Juliusz naar een concentratiekamp gedeporteerd. Maanden en jaren gaan voorbij, totdat Róża alle hoop op een terugkeer van haar man laat varen. Ze ontmoet een andere man, wordt er verliefd op, en probeert haar leven weer op de rails te krijgen, maar op een dag keert Juliusz onverwacht terug - een verbrijzelde, slechts een geest van zijn vroegere zelf, lichamelijk kreupel en gekweld door herinneringen aan de kampen. Eerst uit plicht en dan uit medelijden begint Róża voor hem te zorgen, maar haar gevoelens veranderen langzaam in een soort afkeer.